Simone de Beauvoir | De onafscheidelijken (Les inséparables)
Cossee, 2020

Recensie

Op één derde van De onafscheidelijken, een tekst die Simone de Beauvoir bij leven niet publiceerde, staat een onvergetelijke en toch herkenbare scène: de vijftienjarige Andrée is aan het schommelen, hoger en hoger. ‘Als een op hol geslagen slinger’ vliegt ze ‘van het ene stuk hemel naar het andere’. Haar vriendin Sylvie ziet haar heen en weer suizen, ze wordt bang van de strakheid van haar blik en haar op elkaar geperste lippen, ze hoort de ijzeren haken kreunen: ‘Ze gaat er een einde aan maken, dacht ik.’

Dit korte verhaal, geschreven in 1954, is een ode aan De Beauvoirs jeugdvriendin Elisabeth Lecoin (Zaza), die op 21-jarige leeftijd overleed aan een virale meningitis. Zaza was haar eerste hartstocht, haar intellectuele geestverwant, het meisje dat ze boven alle anderen adoreerde. Volgens een enkeling beleefde De Beauvoir met Zaza haar eerste lesbische liefde. Ze schreef eerder over de innige vriendschap: in Een welopgevoed meisje, in Met kramp in de ziel, in twee ongepubliceerde jeugdromans.

Het was haar geadopteerde dochter die besloot de novelle alsnog te publiceren – en terecht. Het verhaal – heel krachtig, nu het zo apart is verschenen – geeft ons niet alleen inzicht in een bijzondere en vormende vriendschap, maar vooral in een voor ons lang vervlogen tijd. Een tijd waarin de kerk het leven van meisjes en jonge vrouwen bepaalde. Wie zoals Zaza geboren was in de Franse rooms-katholieke bourgeoisie, had zich te houden aan strenge tradities en knellende sociale verplichtingen. Persoonlijke vrijheid, intellectuele ontwikkeling waren in dat milieu niet aan de orde. Een huwelijkspartner werd door de ouders gekozen en gekeurd. Een jonge vrouw zoals Zaza, intelligent, non-conformistisch en vrij van geest, kon er niet gedijen. Voor De Beauvoir was Zaza’s dood dan ook een misdaad, een moord zelfs, omdat ze, zoals Le Bon schrijft in haar nawoord, uitzonderlijk was en niet kon leven met de beperkingen.

Schuldgevoel

Hoe de dramatische gebeurtenissen zich opvolgden laat De Beauvoir ons zien. Van de feiten maakte ze fictie. De meisjes ontmoeten elkaar op de lagere school en worden onafscheidelijk. Sylvie, alter ego van De Beauvoir, ontworstelt zich aan haar burgerlijke milieu. Ze gaat studeren, ontwikkelt zich. Andrée blijft onderworpen aan de tradities en worstelt met de geboden van de kerk in liefdeszaken.

Rond haar achttiende schreef De Beauvoir in haar dagboek: ‘Wees niet juffrouw de Beauvoir, wees jezelf’. Ze spreekt zichzelf toe: zij alleen mag en moet bepalen hoe haar leven eruitziet. Die persoonlijke vrijheid, die ook een basisprincipe zou worden in haar latere filosofische werk, is ongetwijfeld mede gevoed door haar vriendschap met Zaza/Andrée.

Na Zaza’s dood worstelde De Beauvoir met een schuldgevoel: zij leefde verder, terwijl haar briljante vriendin stierf. Hoe moest ze hiermee in het reine komen? Alleen de literatuur bood een uitweg. In De onafscheidelijken laat De Beauvoir haar alter ego denken dat Andrée ‘beslist zo’n wonderkind was over wier leven later boeken worden geschreven’. Uiteindelijk heeft ze zich zelf van die taak gekweten. – Margot Dijkgraaf, NRC 04-02-2021

Scroll naar boven